Van der Weij was sinds 1915 in vaste dienst als ontwerper bij LOV en heeft in die functie een relatief groot aandeel gehad in het oeuvre van de meubelfabriek. Adriaan van der Weij werd in 1885 geboren in Zaandam en groeide daar op. Hij volgde tekenlessen aan de Quellinusschool in Amsterdam, de opleiding die oorspronkelijk was gesticht door Pierre Cuypers om een nieuwe generatie vaklieden voor de bouwkunst en de toegepaste kunst op te leiden.
Daar kreeg hij les van Cuypers-leerling K.P.C. de Bazel, die echter in tegenstelling tot Cuypers de theosofische beginselen aanhing, en ook als meubelontwerper grote naam had gemaakt. De invloed van De Bazel is dan ook goed te zien in Van der Weij’s vroege meubelontwerpen. Van der Weij’s naam zal echter steeds verbonden blijven met de Amsterdamse School.
In 1915 werd de meubelfabriek gereorganiseerd en besloot Gerrit Pelt dat vanaf nu alleen nog eigentijds meubilair zou worden vervaardigd. Daartoe werd Van der Weij in vaste dienst bij de LOV betrokken. Samen met Crouwel en Van Loghem was Van der Weij verantwoordelijk voor de ontwerpen die de meeste Amsterdamse School-kenmerken droegen. Ook Muntendam, die in die tijd het gros van de meubelontwerpen leverde, bediende zich in de beginperiode eveneens van deze expressionistische beweging. Extravagante meubelen in de manier van Michiel de Klerk, Piet Kramer en C.J. Blaauw die bijna als sculpturen moeten worden opgevat, vindt men echter nauwelijks in zijn oeuvre. Alleen in zijn pendules, in de vorm van een bloemknop, of in een mahonie wandtafeltje kan men de sculpturale kenmerken van de Amsterdamse school moeiteloos herkennen. De meubelen van Van der Weij zijn meestal ingetogen, functioneel van vorm en kennen meestal gladde afgeronde randen.
In 1915 werd de meubelfabriek gereorganiseerd en besloot Gerrit Pelt dat vanaf nu alleen nog eigentijds meubilair zou worden vervaardigd. Daartoe werd Van der Weij in vaste dienst bij de LOV betrokken. Samen met Crouwel en Van Loghem was Van der Weij verantwoordelijk voor de ontwerpen die de meeste Amsterdamse School-kenmerken droegen. Ook Muntendam, die in die tijd het gros van de meubelontwerpen leverde, bediende zich in de beginperiode eveneens van deze expressionistische beweging. Extravagante meubelen in de manier van Michiel de Klerk, Piet Kramer en C.J. Blaauw die bijna als sculpturen moeten worden opgevat, vindt men echter nauwelijks in zijn oeuvre. Alleen in zijn pendules, in de vorm van een bloemknop, of in een mahonie wandtafeltje kan men de sculpturale kenmerken van de Amsterdamse school moeiteloos herkennen. De meubelen van Van der Weij zijn meestal ingetogen, functioneel van vorm en kennen meestal gladde afgeronde randen.
In een beschouwing over het moderne meubel in Nederland (uit de bekende serie van de toegepaste kunsten in Nederland) ging auteur Just Havelaar ook in op het werk van Van der Weij, die hij naast Berlage, De Bazel en Penaat opvoerde in verband met het voelen van “de grote waarde [..] van ’t maatvolle, evenwichtige en voltooide”. “Het met groote toewijding doorwerkte, het technisch en aesthetisch zoo geheel voltooide en tegelijk toch zeer sobere meubel van dezen ernstigen werker, is een gesloten, rustig aandoend en levend ding, een ding van schoonheid, rijk van plastiek, edel van rythme, dat nimmer eenige forceering of nerveuse onrust verraadt. Zulke meubels bewijzen, dat een moderne meubelstijl inderdaad reeds bestaat en dat deze stijl overeenstemt met de behoefte aan die innerlijke deugdelijkheid en eenvoud, waarin wij gaarne de kenmerken zien onzer nationale cultuur. Men vergete toch niet, dat men van de meubelkunstenaar niet in de eerste plaats “genialiteit” verwacht. Het “geniale meubel” zou een onding zijn! Het meubel is normatief, is sociaal. Het is de dagelijkse getuige van ons huiselijk leven. Wij willen een eenvoudig, vertrouwd, bescheiden, maar desniettemin vol karakter, vol “ziel” En wat betekent “ziel” anders dan liefde? Wij willen, dat uit het meubel liefde spreekt”, aldus Havelaar.
Inderdaad zijn de meubelen van Van der Weij met liefde ontworpen, nimmer met overdreven opsmuk. Vaak gebruikte hij slechts beeldhouwwerk voor de coromandelhouten grepen die volgens familieoverlevering werden vervaardigd door de bevriende schilder-beeldhouwer Jan Gregoire. Naar verloop van tijd werd het Amsterdamse School element in zijn interieurontwerpen zwakker en groeide hij naar de meer strakke Nieuwe Haagse School-stijl, die de meeste van zijn LOV-collega’s reeds hanteerden.
Zijn ontwerpen werden met enige regelmaat afgebeeld in vaktijdschriften en in de jaarboeken van VANK.
In Amsterdam was van der Weij betrokken bij de ‘Centrale Coöperatie voor Woninginrichting’, een organisatie die in 1922 was opgericht als adviesorgaan voor woninginrichting en tuinverzorging. Hij werd daar als artistiek leider aangesteld. Nadat LOV in 1925 het zakelijke gedeelte had overgenomen, werd deze coöperatie in feite het Amsterdamse filiaal van de meubelfabriek. Van der Weij bleef aan de Coöperatie verbonden totdat de meubelfabriek in 1935 werd opgeheven.
Frederik Erens.
Literatuur:
- Karin Gaillard, ‘L.O.V. Een Idealistische Meubelfabriek’ (Arnhem 1991).
- Just Havelaar, ‘Het Moderne Meubel’ in: De Toegepaste Kunsten in Nederland.(Rotterdam 1924)
- Arnold Jansen, ‘Het Industrieel Uitgevoerde Meubel’. In: De Toegepaste Kunsten in Nederland (Rotterdam 1931)
- Marjan Groot e.a. ‘Kunstnijverheid in Nederland 1880-1940’ (Bussum 1997), lemma A.F. van der Weij.
- Jaarboeken VANK (Rotterdam, 1919-1928).
- Paul Bromberg, ‘Het Hollandsche Interieur’, uit de serie “Moderne Schoonheid” (Amsterdam 1931)
- Veilingcatalogus Van Spengen, Hilversum, februari-april 2001.