Mieke Breij, kunsthistorica, archivaris en eveneens actief betrokken bij de Stichting erfgoed meubelfabriek L.O.V., heeft historisch onderzoek gedaan naar haar overgroot- en grootvader Evert de Geest (1860-1939) en Berend de Geest (1891-1974) te Oosterbeek. Onderstaand een hoofdstuk uit haar boek: ‘Nog alom aanwezig, maar bijna vergeten…’ dat gaat over de samenwerking tussen Evert de Geest en Gerrit Pelt: twee geestverwanten.
In dit verhaal zal nader worden ingegaan op de verschillende leveranciers, ambachtslieden en architecten waarmee Evert de Geest te maken had na de aanvaarding van een bouwproject.
Onder deze figuren bevond zich één persoon die voor Evert de Geest méér dan een collega moet zijn geweest: een generatiegenoot en geestverwant met wie hij zijn sociale opvattingen over het omgaan met zijn personeel deelde en die bovendien van grote betekenis is geweest voor het dorp Oosterbeek: Gerrit Pelt (1864-1956).
Gerrit Pelt
Gerrit Pelt werd op 20 december 1864 te Rotterdam geboren als zoon van een boekhouder. Na de Lagere School kwam Gerrit in dienst bij het aannemersbedrijf van Muller & Droogleever Fortuyn, waar hij als krullenjongen begon en uiteindelijk tot timmerman werd opgeleid. Daarna bezocht hij de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen voor architectuurtekenen, in welk vak hij bij een architectenbureau in Nijmegen verder werd opgeleid.
Omstreeks 1888 vestigde Gerrit Pelt zich als architect en timmerman in Rotterdam en leidde daar samen met H. J. G. Hakkert een aannemersbedrijf en timmerwerkplaats tot 1893. Vervolgens werkte hij bijna tien jaar als zelfstandig architect. Dit was een periode waarin hij zoveel opdrachten kreeg dat zijn gezondheid er onder te lijden had. Het was in zijn tijd heel gebruikelijk dat drukbezette zakenlieden een buitenhuis in het bosrijke Oosterbeek lieten bouwen, waar zij met name in de zomermaanden veel vertoefden. Gerrit Pelt ontwierp zijn buitenhuis zelf en kocht grond aan de huidige Utrechtseweg no. 33 om zijn plannen te realiseren.
Het landhuis ‘De Vergarde’, Utrechtseweg 33, Oosterbeek
Hoe Pelt in Oosterbeek verzeild is geraakt, weten we niet, maar om zijn droomhuis te realiseren schakelde hij de Oosterbeekse aannemer Evert de Geest in. Het bestek waarna Evert moest werken was gedateerd: april 1897. Ook is het niet bekend hoe beide mannen met elkaar in contact zijn gekomen, maar hun samenwerking zou nog lang duren en veel goeds tot stand brengen.
De villa ‘Bijdorp’ te Driebergen-Rijsenburg
Gerrit Pelt moest het rustiger aan gaan doen en zich in Oosterbeek vestigen was te ver van zijn bedrijf in Rotterdam vandaan. Hij besloot halverwege te gaan wonen en verhuisde in 1901 met vrouw en drie dochters naar Driebergen-Rijsenburg. Daar kocht hij de villa “Bijdorp”, gelegen aan de Hoofdstraat no. 65, schuin tegenover de R.K. kerk. “Bijdorp” was een witgepleisterd, in 1826 gebouwd neo-classicistisch herenhuis, dat in 1869 met een etage werd verhoogd en zijn huidige naam kreeg.
Gerrit Pelt wilde aan de achterkant een uitbouw met fraaie glas-in-lood ramen creëren, waarvoor hij zelf een ontwerp maakte. Aan de voorzijde van het huis werd een veranda met tochtruiten aangebracht. De werkzaamheden werden uitgevoerd door het bedrijf van Evert de Geest uit Oosterbeek.
Waarschijnlijk ging de kleine Berend de Geest wel eens mee naar Rijsenburg. Mogelijk dateren zijn herinneringen aan het bijzondere familiegraf van de Familie Van Rijckevorsel, achter de R.K. kerk van Rijsenburg reeds uit zijn jeugdjaren. In 1971 vertelde hij zijn kleinkinderen enthousiast over het fraaie beeldhouwwerk dat hij daar ooit gezien had.
In de volgende jaren reisde Gerrit Pelt nog diverse malen in de week naar Rotterdam heen en weer. Nadat zijn aannemersfirma te Rotterdam was ontbonden, verhuisde de familie Pelt definitief naar Oosterbeek, ver van de randstad vandaan.
De stichting van de meubelfabriek ‘Labor Omnia Vincit’ te Oosterbeek
In Oosterbeek is Gerrit Pelt een ideaal gaan verwezenlijken dat hij al omstreeks 1887 had: een bedrijf stichten waarin kapitaal en arbeid op een harmonieuze wijze konden samengaan werkende volgens een socialistisch productiestelsel, waarbij arbeid de heersende en het kapitaal de dienende factor en de arbeiders deelden in de behaalde winst. In Engeland en Frankrijk had hij ideeën opgedaan over het “co-partnership” in bedrijven. Zijn achterliggende ideaal was het streven naar een betere samenleving, die volgens hem alleen kon worden bereikt door een betere samenwerking tussen de verschillende sociale klassen. Daarnaast kon de instelling van diverse sociale voorzieningen aan zijn ideaal bijdragen.
Pelt was lid van de Vrijzinnig Democratische Bond, die in 1901 was afgesplitst van de Liberale Unie en er naar streefde “de levens- en ontwikkelingsvoorwaarden van de leden der maatschappij te bevorderen, door die voorwaarden voor allen zo veel mogelijk te vergemakkelijken en gelijk te maken, waardoor ieder die plaats in de maatschappij bereikt, welke hem krachtens zijn aanleg toekomt”.
De Vrijzinnig Democraten waren vóór een goede sociale wetgeving, de invoering van een tien urige werkdag, de bouw van arbeiderswoningen, goed onderwijs voor iedereen, voor vrouwen gelijke rechten aan die van mannen en volksontwikkeling door muziek, toneel en de stichting van bibliotheken. Samengevat: ‘verbetering voor het gehele volk en door het gehele volk’.
Pelt werkte zijn plannen op papier uit, hield voordrachten en schreef artikelen om bijval te krijgen voor zijn ideaal. Als zakenman had hij diverse kapitaalkrachtige vrienden, maar deze wezen zijn ideeën als utopisch af en wensten hem niet financieel te steunen. In november 1909 kocht Gerrit Pelt aan weerszijden van de Jan van Embdenweg tot aan de Lebretweg in Oosterbeek een terrein van ongeveer anderhalve hectare.
Hij vervaardigde zelf de bouwtekeningen voor een meubelfabriek en een woning voor de chef-werkmeester. De elf arbeiderswoningen, die hij voor zijn personeel wilde laten bouwen, werden ontworpen door Ir. H. F. Mertens. Zowel de bouw van de fabriek, de houtloods, de woning van de chef-werkmeester als de arbeiderswoningen werd uitgevoerd door het aannemersbedrijf van Evert de Geest. Pelt en De Geest kenden elkaar al minstens twaalf jaar. Evert had immers al in 1897 de villa in Oosterbeek gebouwd en huize Pelt in Rijsenburg gerenoveerd.
De naam van de onderneming van Gerrit Pelt werd ‘Labor Omnia Vincit: Arbeid overwint alles’.
Blijkens de statuten van 18 april 1910 was het doel van de Naamloze Vennootschap: ‘het maken van meubelen, met al wat daartoe in den ruimsten zin behoort en het bedrijven van handel daarin, alsmede het stichten en exploiteren van woningen en instellingen en inrichtingen voor arbeiders’.
Pelt trok de bouwkundig ingenieur H.F. Mertens aan als technisch-bedrijfsleider en W. Berends werd chef-werkmeester, die de leiding over de werkplaatsen kreeg.
In 1910 werd begonnen met de werving van ‘gezonde werknemers van onbesproken gedrag en niet ouder dan 30 jaar’. Meer dan 400 gegadigden meldden zich en kwamen van heinde en ver. Er werd met acht man begonnen, welk aantal in 1922 was opgelopen tot bijna 70.
Werkomstandigheden van het personeel
De Oosterbeekse meubelfabriek van Gerrit Pelt werd gebouwd en ingericht naar de nieuwste inzichten op het gebied van veiligheid en hygiëne. De werkruimten waren licht, en werden goed schoon gehouden. Zo was er een stofzuiger aangebracht bij de machines voor houtbewerking om de verspreiding van stof tegen te gaan. Het gehele fabrieksgebouw werd centraal verwarmd
Aan de voorzijde van de fabriek werden zes badkamers ingericht (vijf douches en een bad), waarvan het personeel gratis gebruik kon maken en zelfs boete kreeg wanneer dat niet gebeurde. ‘Ieder arbeider zal rein te werk verschijnen, na iederen werktijd zullen de handen behoorlijk worden gewasschen en een maal per week moet na werktijd worden gebaad. Bij niet nakomen van deze bepalingen verbeurt de arbeider telkenmale 5 centen boete’, aldus een tekst in de L.O.V.-brochure van 1910. Gezinsleden en buurtbewoners konden tegen een kleine vergoeding eveneens van het badhuis gebruik maken.
Toen de leden van de afdeling Arnhem van de ‘Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst’ op 19 oktober 1910 een excursie maakten naar de pas geopende fabriek, werden zij getroffen door de eenvoudige, doch hoogst zindelijke een hygiënische indruk die het geheel hen gaf. ‘De badkamers zijn hier niet gesticht – als helaas in zoo vele andere inrichtingen – het product van een bevlieging van socialerigheid, zijn hier niet gesticht om er daarna niet meer naar om te kijken, integendeel.
Vervolgens hebben wij gezien de privaten, alle voorzien van hygiënische closets; ook hier trof ons weer de eenvoud, maar veel meer nog de reinheid, die elders dikwijls zoo ver is te zoeken. Ook de zindelijke handwasch-gelegenheden waren in een groot aantal aanwezig’. [1] Naast de badgelegenheid was een bibliotheek en leeszaal ingericht, die tijdens de middagpauzes en na werktijd kon worden bezocht voor het lezen van bijvoorbeeld vakbladen. In de leeszaal, waarin tevens vergaderingen werden gehouden, organiseerde Gerrit Pelt lessen in meubeltekenen en voordrachten om ‘het personeel te ontwikkelen en aangenaam bezig te houden’.
Conform de opvattingen van de Vrijzinnig Democraten gaf de L.O.V. al in 1910 het goede voorbeeld met de invoering van de tien-urige werkdag. In 1918 werd zelfs vooruitlopende op een wettelijke regeling de acht-urige werkdag ingevoerd. Daarnaast kende men bij de L.O.V. de ‘Engelse zaterdag’, waarbij de werktijd eindigde om 13.30 uur. Wanneer de winstcijfers dat toelieten mocht het personeel op drie vakantiedagen rekenen en werden er personeelsuitstapjes georganiseerd. Verder hadden de arbeiders recht op inzage van de balans.
Deze manier van omgang van zijn personeel doet indruk ontstaan dat Gerrit Pelt en Evert de Geest qua denkwijze gelijkgericht waren. Ook Evert de Geest stond bekend als een sociaal ingestelde werkgever, die het goed met zijn personeel voor had en personeelsuitstapjes organiseerde, waarmee hij eigenlijk zijn tijd ver vooruit was.
De leden van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst concludeerden na hun bezoek aan de L.O.V.:
‘Zooals men dus ziet, moet in de Directiekamer van dit bedrijf een democratisch man zetelen; een man die inziet dat door een absolutisme van bovenaf vakliefde, ijver en werklust in de arbeider worden gedood, hetgeen aan de productiviteit van het bedrijf en aan de kwaliteit der productie nimmer kan ten goede komen. Voor zoover wij echter door de korte kennismaking met den heer Pelt tot oordeelen bevoegd zijn, gelooven wij in hem de eigenschappen te hebben opgemerkt, noodig voor de welwillenden, tactvollen en idealistischen bestuurder van “Labor Omnia Vincit’.
Vormgevers
Volgens de opvattingen van Gerrit Pelt zouden ‘de arbeider door het maken van smaakvolle en degelijke voorwerpen weer plezier in zijn werk krijgen, hetgeen uiteindelijk tot een gelukkiger leven zou leiden. Bovendien zou een kunstzinnig vormgegeven product een positieve uitwerking hebben op het geestelijk welzijn van de gebruikers’.
De stilistische ontwikkeling in de L.O.V.-vormgeving tussen 1910-1935 liep parallel met de ontwikkeling van de moderne, vooroorlogse meubelkunst van Nederland in het algemeen. Vrijwel alle richtingen hebben binnen de L.O.V.-collectie een plaats gehad. Er zijn meubels gemaakt in een rationele stijl, ontwerpen die aansluiten op het ‘plastische’ idioom van de Amsterdamse School en meubels die met hun veel strakkere ‘kubistische’ vormen representatief zijn voor de Haagse School.
De voornaamste vertegenwoordigers van de Amsterdamse School zoals, Kramer en De Klerk, evenals een duidelijke avant-gardistische richting als ‘De Stijl’, ontbraken onder de ontwerpers. Vele vormgevers hebben in de loop der jaren in vaste dienst of als free-lancers meubelontwerpen voor de L.O.V. gemaakt. Hieronder bevonden zich architecten, die ook deel uit maakten van het netwerk van Evert de Geest.
Sinds ongeveer 1915 had de L.O.V. connecties met de architecten Anthonie Pieter Smits (1881-1957) en zijn geassocieerde Hendrik Fels (1882-1962), die gedistingeerde kamerameublementen ontwierpen. In 1917 zouden beide architecten het prachtige landhuis ‘The Hillock’ aan de Utrechtseweg te Oosterbeek in samenwerking met Evert de Geest realiseren.
Naast de leverantie aan particulieren verzorgde de L.O.V. ook de inrichting van ondermeer de Blindenstichting te Wolfheze in 1912, de ridderzaal van kasteel Doorwerth in 1915 en het Volkshuis (gebouwd door De Geest) te Oosterbeek in 1920 en de raadzaal van het Gemeentehuis te Oosterbeek, in 1928, samen met De Geest die de verbouwing verzorgde.
Een huis met toonkamers: het ‘Hoekhuis’ op de Utrechtseweg
Aanvankelijk bevonden de toonkamers zich als onderdeel van het fabrieksgebouw aan de Jan van Embdenweg. De L.O.V. leverde niet aan de groothandel, maar rechtstreeks aan de consument, waarbij veelal op bestelling werd gewerkt.
Mede-directeur H.F. Mertens ontwierp aan de overkant van de Utrechtseweg een huis op de hoek van de Wilhelminastraat, dat voorzien werd van 24 afzonderlijke toonkamer(tjes). Ook nu weer was het Evert de Geest die de bouw van dit pand realiseerde. Op de Utrechtseweg werden potentiële klanten ontvangen, kregen daar een rondleiding en werden vervolgens naar de fabriek op de Jan van Embdenweg begeleid.
De modelkamers waren volledig ingericht waar men ook overige zaken op het gebied van woninginrichting, zoals stofferingen kon zien en bestellen. Pelt betrok deze materialen via bevriende fabrikanten en gaf daarnaast ruimte aan zelfstandig gevestigde sier- en nijverheidkunstenaars zich te presenteren. Verder realiseerde Pelt een heel netwerk van kunstnijverheidszaken door heel Nederland, die producten van L.O.V. afnamen.
De oprichting van de ‘Vereeniging tot Meerdere Ontwikkeling en de bouw van het ‘Volkshuis’ aan de Lebretweg
Ter ‘leniging van de culturele en sociale noden der arbeiders’ richtte Gerrit Pelt in 1911 de ‘Vereeniging tot Meerdere Ontwikkeling’ op en vervolgens in 1917 de ‘Vereeniging Het Volkshuis’. Dit Volkshuis, dat zou worden geleid door één van zijn dochters, A.M. Pelt, die daarvoor in Amsterdam aan de School voor Maatschappelijk werk had gestudeerd, werd in 1917 door Evert de Geest aan de Lebretweg gebouwd voor het bedrag van 3.000 gulden.
Bij de opening schreef de ‘Oosterbeeksche Courant’ van 22 september 1917:
‘Onder leiding van Mej. A.M. Pelt, die zich te Amsterdam en te Leiden met het ‘Volkshuis-werk’ vertrouwd heeft gemaakt zal een begin worden gemaakt met den arbeid welke zich ten doel stelt: verhooging van ontwikkeling, beschaving en levensgeluk onder de arbeidende en daarmee gelijkstaande klassen, o.a. door verspreiding van nuttige kennis, door aanmoediging van wetenschap, kunst- en gemeenschapszin, door verschaffing van gepaste ontspanning.
Het ‘Volkshuis’ zal worden opengesteld voor ieder: er wordt geen onderscheid gemaakt tusschen de aanhangers van verschillende staatkundige of godsdienstige richtingen; volwassenen en kinderen, mannen en vrouwen zijn welkom. Onder die allen kan het nuttig werk doen.
Dagelijks ontwaren wij hoe noodig het is dat een deel van ons volk leiding ontvangt in velerlei opzicht. Daar zijn jongelieden, mannelijke en vrouwelijke, in den zeer ontvankelijke leeftijd van 13 tot 18 jaar, een leeftijd, beslissend vaak voor de geheele toekomst van het individu. In die tijd moet geleerd worden den vrijen tijd van zondagen en avonduren goed te besteden. Vergiftigend genot is er genoeg en met alle macht moet er gearbeid worden voor de jeugd aan den invloed daarvan te onttrekken. Men moet haar leeren smaak te krijgen in meer veredelende genietingen.
Op de kinderen wordt het oog gevestigd. In hunne vacantiën, op hunne vrije middagen weten ze met hun tijd geen weg. Ze vervelen zich of komen tot verkeerde dingen. Men zal hen aangenaam bezighouden met fröbellessen, voorlezen, gezamenlijke spelletjes; kortom ook hun zal geleerd worden hoe ze hun uren kunnen besteden tot vermaak op gepaste wijze, terwijl hun smaak zal ontwaken tot nuttige bezigheid.
Er komt eene bibliotheek voor volwassenen en eene voor kinderen, een leeszaal waar ieder met een boek kan beginnen’.
Het werk van de tweede dochter van Gerrit Pelt werd van overheidswege gesubsidieerd en bestond uit het organiseren van vertelavonden, ontspanning, cursussen, toneelspel, zingen, dammen, tentoonstellingen. Voor volwassenen werden bijvoorbeeld moederavonden georganiseerd. In de loop der jaren waren er ongeveer dertig leider/leidsters die hun medewerking verleenden. In 1924 moest het tijdelijk worden gesloten wegens geldgebrek.
De Gemeente Renkun nam het gebouw aanvankelijk over en verkocht het in 1930 aan de R. K. St. Bernulphusparochie, die het liet verbouwen en uitbreiden en het tot 1989 in gebruik heeft gehad als parochiehuis. Sindsdien heet het ‘Zalencentrum Lebret’ .
Voor- en tegenspoed voor de Oosterbeekse meubelfabriek L.O.V.
Ondanks alle voorzorgsmaatregelen ten aanzien van brandveiligheid werd een groot gedeelte van de Oosterbeekse meubelfabriek in juli 1927 door brand verwoest. Alleen de kantoren, de houtloodsen, kantoren en toonkamers bleven gespaard.[2] Y.D. Havermans, bedrijfsleider vanaf 1926 leidde de herbouw van de fabriek, die in 1928 heropend kon worden.
De omzet was sinds de oprichting ieder jaar gestegen en alle medewerkers deelden in de nettowinst in de vorm van aandelen, waarop dividend werd uitgekeerd. Met de intrede van de crisisjaren, ging het vanaf 1931 steeds verder bergafwaarts. Er kwam een grote concurrentie met importmeubelen uit Duitsland, de productiviteit daalde, terwijl Pelt geen werknemers wilde ontslaan voordat zij ander werk gevonden hadden. In 1935 was opheffing van het bedrijf onafwendbaar, een triest einde van een zó op idealisme gebaseerd bedrijf.
De arbeiderswoningen aan de Lebretweg en het hoekhuis met de toonkamers op de Utrechtseweg zijn heden ten dage de laatste stille getuigen van de Oosterbeekse Meubelfabriek ‘Labor Omnia Vincit’ van Gerrit Pelt.
Mieke Breij, archivaris.
Medewerkster archiefzaken, Raad van Aanbeveling en Advies t.b.v. Stichting erfgoed meubelfabriek L.O.V.
Voetnoten
- [1] J.L.B.Keurschot in: Bouwkundig Weekblad, 1910, p. 524-525.
- [1] Zie: de Arnhemse Courant van 11 juli 1927.
Boek
- Nog alom aanwezig, maar bijna vergeten…
Te bestellen: m.breij@ziggo.nl