De N.V. Labor Omnia Vincit (kortweg LOV) was een bekende meubelfabriek in Oosterbeek die naam heeft gemaakt in de geschiedenis van de Nederlandse toegepaste kunst als een vooruitstrevende fabriek, zowel op het gebied van de bedrijfsvoering als op het gebied van het meubeldesign.
De reputatie van de fabriek is nauw verbonden met de oprichter en directeur Gerrit Pelt J. Jzn (1864-1956). Pelt stamde uit Rotterdam waar hij zijn loopbaan begon als timmerman, bouwkundig tekenaar en aannemer. In de loop van de tijd wist hij een bloeiend aannemersbedrijf op te bouwen. Van 1889 tot 1893 had Pelt samen met H.J.G. Hakkert een aannemersbedrijf en timmerwerkplaats in Rotterdam en van 1904 tot en met 1906 had hij samen met Ph. van der Heyden een soortgelijk bedrijf, de firma Pelt & van der Heyden.
Reeds op jonge leeftijd was hij een sociaal bewogen ondernemer die idealen koesterde om de kloof tussen arbeid en kapitaal te overbruggen. Die kon hij aanvankelijk om economische redenen niet in de praktijk brengen.
In 1901 verhuisde Gerrit Pelt om gezondheidsredenen naar Driebergen. Hij bleef echter wel met de trein naar Rotterdam reizen. Gerrit Pelt verbrak geleidelijk aan de samenwerking met de heer van der Heijden en liet zijn naam verwijderen. Inmiddels een vermogend man geworden, vestigde hij zich in 1907 Oosterbeek. Het nietsdoen beviel hem daar niet en dat werd de prikkel om zijn oude ideaal van een modelonderneming op te richten met het streven kapitaal en arbeid in harmonie te brengen. In 1910 werd de N.V. Oosterbeeksche Meubelfabriek Labor Omnia Vincit opgericht. De bouw van de fabriek en de 11 personeelswoningen werden door Pelt voor eigen rekening gebouwd.
Als artistiek directeur werd de architect H.F. Mertens aangetrokken die sterk was beïnvloed door de moderne meubelontwerpen van H.P. Berlage en de Amsterdamse wooninrichtingsfirma ’t Binnenhuis. Aanvankelijk werden naast moderne meubelontwerpen ook meubelen in historische stijlen geleverd, om den brode, zoals ook de gelijksoortige Haarlemse meubelfabriek Onder den St. Maarten zou doen. Maar al binnen enkele jaren zou de LOV zich uitsluitend richten op het vervaardigen van modern meubilair. Daartoe werden verschillende ontwerpers en architecten aangezocht die hun ontwerpen in Oosterbeek lieten uitvoeren. Met de komst van Frits Spanjaard als artistiek directeur (en tijdelijk ook mededirecteur) werd in 1919 werd de weg ingeslagen van een moderne vormgeving die in veel gevallen was beïnvloed door de Amerikaanse architect Frank Lloyd Wight. Ontwerpers die in deze stijl werkten waren J. Jansen, Van Izeren en J. A. Muntendam, die Spanjaard na diens vertrek als artistiek directeur opvolgde. Incidenteel leverden architecten als H. Fels, C. Alons, D. Roosenburg en J.B. van Loghem ontwerpen aan. Meer beïnvloed door de plastische vormgeving van de Amsterdamse School waren de ontwerpen van A.F. van der Weij en J. Crouwel.
De LOV onderscheidde zich van alle andere ondernemingen door de vooruitstrevende bedrijfsopzet. Pelt wilde een voorbeeld stellen door optimale arbeidsomstandigheden te bereiken.
De lonen waren relatief hoog, de arbeidstijden redelijk er werd een ziektekostenverzekering ingesteld. Bovendien was het bedrijfscomplex voorzien van een badinrichting en een bibliotheek, waar ook lezingen werden gegeven.
De personeelswoningen werden als doelmatig geprezen. Wat dit laatste betreft was Pelt niet de enige sociaal bewogen ondernemer; verderop in Wolfheze werd door de plaatselijke rubberfabriek Heveadorp gebouwd. Wat de LOV wel uniek in zijn tijd maakte, was het beginsel van winstuitkering voor de werknemers. In goede tijden kregen de werknemers een deel van de winst uitgekeerd in aandelen, zodat zij langzamerhand medeverantwoordelijkheid kregen in het bedrijf met de bijbehorende inspraak. De gunstige arbeidsvoorwaarden werden ook bewust benadrukt in de bedrijfsreclame.
Toch was de LOV niet louter een filantropische onderneming. Pelt bewees zijn idealistische streven te koppelen aan goed ondernemerschap. Hij hield samen met de raad van commissarissen de teugels vast in handen en wist van de meubelfabriek een winstgevend bedrijf te maken.
Mede door het progressieve personeelsbeleid kreeg de LOV binnen sociaaldemocratische en links- liberale kringen het imago van een modelonderneming. Uit de sociaal-democratische zuil kreeg de firma dan ook veel opdrachten. Zo werd in 1927 het SDAP-denkcentrum Troelstraoord geheel door de LOV ingericht. In Sociaal-Democratische kringen was de aanschaf van een LOV ameublement een synomiem voor een moderne, progressieve levensstijl. Maar ook uit ondernemerskringen kwamen opdrachten binnen. De ambachtelijk en solide vervaardigde meubelen leverden ook overheidsopdrachten op: bijvoorbeeld door postkantoren, de Nederlands Spoorwegen en de raadszaal van het Gelderse provinciehuis. H.P. Berlage benaderde de LOV voor de inrichting van het bekende gemeentehuis in Usquert. Berlage en Pelt kruisten bij die gelegenheid nog eens de degens over de stoelontwerpen; beide architecten achtten zich volledig competent op het gebied van meubelconstructie.
Als ideaal publiek voor LOV-inrichtingen stond de arbeidsklasse voor ogen, die Pelt en andere sociaal bewogen idealisten wilden opvoeden tot het bereiken van betere woonomstandigheden. Voor goedkope massafabricage was de fabriek echter niet geoutilleerd en net als ’t Binnenhuis daarvoor werd het geld verdiend met het vervaardigen van relatief dure, modern vormgegeven en ambachtelijk vervaardigde stukken.
De bedrijfsresultaten waren in de beginjaren bemoedigend. Aan het begin van de jaren twintig volgde een inzinking (zoals ook de Nederlandse economie tijdelijk haperde) maar trok halverwege de jaren twintig weer aan. In 1927 werd een deel van de fabriek door brand verwoest. Deze tegenslag kon de fabriek aan, de productiehal werd nog beter geoutilleerd herbouwd. De gevolgen van de beurskrach van 1929, die Nederland in 1930 in een zware economische malaise stortte, had echter fatale gevolgen voor de Oosterbeekse meubelfabriek. Er werd nog gepoogd om tot goedkopere productie over te gaan zoals de gestandaardiseerde NORMA-serie waarbij de koper zelf meubelcombinaties kon samenstellen. Maar het tij leek niet te keren: ieder boekjaar werd met verlies afgesloten. Uiteindelijk besloten Pelt en de raad van commissarissen een faillissement niet af te wachten en werd de firma in 1935 geliquideerd. Helaas, zou men zeggen, want in de jaren daarna begon de Nederlandse economie weer aan te trekken.
Het idealistische streven van de LOV om moderne en smaakvolle meubileringen te leveren, werd na de oorlog weer in een andere vorm opgenomen door de Stichting Goed Wonen. Maar in de loop van de tijd raakte de bijzondere geschiedenis van de meubelfabriek in de vergetelheid. Dat veranderde in 1991 toen in het Gemeentemuseum Arnhem een grote overzichtstentoonstelling werd gepresenteerd over de geschiedenis van de ‘idealistische meubelfabriek’, met de bijbehorende publicatie geschreven door de kunsthistorica Karin Gaillard. Sinds die tijd heeft de LOV weer een vaste plek gekregen in publicaties over de Nederlandse toegepaste kunst in de eerste helft van de 20e eeuw. LOV-meubelen zijn door hun degelijke karakter over het algemeen goed bewaard gebleven en worden de laatste 25 jaar zowel door musea als door particulieren om hun gematigd-modernistische vormgeving gewaardeerd en in hun collecties opgenomen.
Drs. Frederik Erens