Ida Falkenburg

Foto: familie archief

Ida Falkenberg-Liefrinck behoort tot de eerste vrouwen die een professionele loopbaan volgde op het gebied van architectuur en binnenhuiskunst. Dat vrouwen zelfstandig carrière konden maken was in de tijd dat zij opgroeiden niet vanzelfsprekend. Vrouwen waren wel in de zorg en het onderwijs werkzaam, maar de regel was dat met het trouwboekje ook de ontslagbrief van de werkgever vergezeld werd; de vrouw moest zich daarna om het gezin bekommeren.

Toch begonnen aan het begin van de twintigste eeuw langzamerhand voor vrouwen beroepsperspectieven aan te dienen in de vormgeving. De tentoonstelling ‘De Vrouw 1813-1913’ in Amsterdam liet de verworvenheden van vrouwenarbeid aan een breed publiek zien. Een aantal vrouwen, meestal uit de hogere standen, hadden naam gemaakt als kunstenares en konden dikwijls vaardig omgaan met naald en draad en de schilderskwast. Het ontwerpen van gebouwen en meubilair was echter nog lang een mannenbastion. Was Ida Liefrinck in de jaren ’30 de meest bekende vrouwelijke binnenhuisarchitect; bijna-leeftijdsgenote Margaret Staal-Kropholler (1891-1966) gold als de eerste zelfstandige vrouwelijke architect van het land.

Ida Liefrinck werd in 1901 geboren in Arnhem in een vermogend en liberaaldenkend gezin. Vader Liefrinck was directeur van de ‘Levensverzekeringsmaatschappij  Arnhem’ en haar moeder was een geëmancipeerde, zelfstandige vrouw die aan de universiteit wiskunde had gestudeerd. Nadat Ida de HBS had doorlopen, was het voor haar ouders vanzelfsprekend dat zij een vervolgopleiding zou volgen. Op advies van architect J. Baanders met wie vader Liefrinck bevriend was, schreef zij zich in 1918 in aan de Quellinusschool in Amsterdam, waar twee jaar tevoren architect Mathieu Lauweriks de opleiding bouwkundig tekenen en het tekenen van meubelen had samengevoegd tot een aparte opleiding Binnenhuisarchitectuur en Meubelkunst.  Deze nieuwe opleiding was direct in trek onder vrouwen.  Voor Ida waren Lauweriks’ lessen echter niet erg inspirerend en nogal vaag. Zijn theosofisch geïnspireerde ontwerpsystemen met veel getallensymboliek sprak de ruimtelijk denkende Ida niet aan. Daarom ging ze boetseercursussen volgen bij de keramist Bert Nienhuis, bij wie ze naar eigen zeggen ‘plastisch’ leerde denken. Om zichzelf verder te ontwikkelen studeerde ze kunstgeschiedenis in Zürich en liep stage als tekenaar bij Maison Dumas in Parijs.

archief stichting erfgoed meubelfabriek L.O.V.

Terug in Nederland kreeg zij in 1926 de eerste grote opdracht van haar vader. Zij mocht het ouderlijk huis in Oosterbeek inrichten. Het meubilair dat zij ontwierp was eigentijds, maar de zetels met de hoge rugleuningen waren losjes geïnspireerd op de middeleeuwen, een tijdsepisode die zij qua meubelkunst bewonderde. Haar meubilair werd uitgevoerd bij de meubelfabriek LOV. Dat was een voor de hand liggende keuze: haar vader had in 1916 al de volledige inrichting door de Oosterbeekse meubelfabriek laten verzorgen voor het fraaie hoofdkantoor van ‘Levensverzekering Arnhem’ aan het Velperplein, een schepping van architectenbureau Baanders. Ida Liefrinck was op dat moment opgeleid als tekenares, maar had nog geen ervaring met meubelconstructies. Naar eigen zeggen heeft zij veel steun gehad van het de meubelfabriek. Men leverde kwaliteit en door de hulp van het personeel kwam er toch iets goeds uit haar ontwerptekeningen.

Ida was zich bewust dat zij nog steeds praktijkervaring miste en zocht naar nieuwe opdrachten. De met vader bevriende architect Eduard Cuypers raadde aan om bij de vooruitstevende LOV-onderneming te gaan werken: “Ik voor mij heb haar aangeraden te trachten b.v. op de meubelfabriek te Oosterbeek geplaatst te worden, om daar te ontwerpen en tevens praktisch onderlegd te worden”. Ida zocht het liever verder van huis en solliciteerde bij de firma Pander in Den Haag, waar ze als vrijwilligster aan de slag kon gaan. Maar voordat ze daar geplaatst werd, hoorde ze van het vooruitstrevende architectenbureau van J.J.P. Oud in Rotterdam. Zij solliciteerde daar per telegram, wat bij de architect in bijzonder goede aarde viel. Oud vond haar een ‘moderne, zakelijke vrouw’ Nadat ze was aangenomen, werd zij in 1927 betrokken bij de bouw van de ‘Weissenhofsiedlung’ in Stuttgart, het paradepaardje voor de avantgardearchitectuur van de ‘Nieuwe Zakelijkheid’ waaraan behalve Oud ook architecten als Mart Stam, Ludwig Mies van der Rohe en Le Corbusier meededen. Lucht, licht, zon en ruimte waren het devies. Ida verzorgde de tekeningen voor de keukens van de model-arbeiderswoningen die Oud ontwierp. Voor haar ging een wereld open om goedkoop en functioneel meubilair te ontwerpen zonder opsmuk. Om meer praktijkervaring op te doen, leerde zij het vak van meubelmaker aan de Deutsche Werkstätten in Dresden-Hellerau. Zij schreef nadien dat binnenhuisarchitecten niet alleen een tekenopleiding zouden moeten volgen, maar ook praktijkonderwijs moesten krijgen. Architect J.B. van Loghem, trouwens ook freelance medewerker van LOV, schreef in een nawoord:

“Ida Liefrinck behoort tot degenen, die aanvankelijk de gebruikelijke opleiding ontvingen. Toen zij echter zag, dat de ontwerper van heden niet in staat is de wooncultuur te helpen bevorderen, is zij als gewoon arbeidster in Duitschland in een meubelfabriek gaan werken; en zij houdt vol, zoodat de resultaten niet zullen uitblijven”.

archief stichting erfgoed meubelfabriek L.O.V.

Zij trouwde in 1933 met de Duitse electrotechnisch ingenieur Otto Falkenberg en vestigden zich in Amsterdam. Vanaf 1932 schreef zij bijdragen voor het progressieve architectenblad ‘De 8 en Opbouw’ waarvan zij tussen 1933 en 1939 redactiesecretaris was. Daar was zij ook politiek geëngageerd en propageerde voluit haar linkse idealen die zij verbond met het ontwerpen van eenvoudig en betaalbaar meubilair voor kleine ruimten. Zij dacht daarbij in het bijzonder aan kleine woonruimten voor alleenstaande werkende vrouwen. In progressieve kringen werd Ida Falkenberg een bekende naam. Ironisch genoeg ontwierp Ida vanaf 1938 meubelen en inrichtingen voor de chique en dure firma Metz & Co die haar vooruitstrevende ontwerpen kon waarderen. Verder ontwierp zij een scheepsinrichting.  In die tijd maakte zij ook naam als ontwerpster van rotan meubelen. Zij woonde boven een zaak van rotan meubilair waarvan zij de producten afschuwelijk vond. Zij bewees met haar evenwichtige en constructief logische ontwerpen dat ook rotan tot de avantgarde ontwerpen  gerekend kon worden. Haar stoelen werden dan ook lovend besproken door collega’s als Paul Bromberg en Mart Stam. Haar rotan-ontwerpen werden internationaal bekroond. Naast het inrichten van modelwoningen voor arbeidersgezinnen ontwierp zij rond 1940 gebruiksglas bij de glasfabriek Leerdam.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Ida Falkenberg actief in het verzet, terwijl haar man gevangen werd gehouden door de nazi’s. Direct na de bevrijding verhuisden zij naar Oost-Duitsland om hun socialistische idealen te realiseren bij de opbouw van een ‘beter Duitsland’. Zij kreeg in en om Berlijn aanvankelijk veel opdrachten voor inrichtingen voor de staat. Later woonde zij ook in Moskou omdat haar man als diplomaat werkte voor de DDR. Vanaf ca. 1962 heeft zij haar ontwerppraktijk aan de wilgen gehangen en is tot haar overlijden, op 105-jarige leeftijd, in Oost-Berlijn blijven wonen, waar ze nog een enkel interview heeft gegeven over haar bijzondere loopbaan.

Het vroege meubilair dat zij bij LOV liet vervaardigen, is nog in familiebezit en is deels afgebeeld in de BONAS monografie. Een leunstoel was verder ook te zien op de LOV-tentoonstelling in 1991 in Arnhem.

Frederik Erens

Literatuur:

  • Eveline Holsappel, ‘Ida Falkenberg-Liefrinck (1901)’ (BONAS-biografieënserie, Rotterdam 2000)
  • Marjan Groot, ‘Vrouwen in de vormgeving 1880-1940’ (Rotterdam, 2007)
  • Karin Gaillard, ‘L.O.V. 1910-1935. Een idealistische meubelfabriek’. (Arnhem 1991)
  • Foto’s: Portret van Ida Liefrinck en foto’s van haar LOV-meubilair en een rotan stoel.